Zwarte Magie
Een paar zure oude mannen in de zeventiende eeuw
meenden dat wat ze dus ‘zuurstof’ noemden
zo moest heten omdat het dingen zou aantasten
(de wens is vader van de gedachte),
maar zo krachtig is deze stof
dat zelfs dit voor eeuwig foute woord
een hele nieuwe, onzichtbare lading kreeg
waardoor het nu verfrissend klinkt.
En toch, wat als: bloeistof? Oerstof?
Het is eigenlijk niet meer voor te stellen.
Zo krachtig is deze zwarte magie.
Waar jij om te doen was
Met je zakken vol stokoude griffels
prit je de archetypische gangen door van de dromschol.
De lucht zwanger van sigarettenrook, stalen asbakken.
Een grijsblauwe fabvloer frituurt in witgiftig tl‑licht.
Met je in een stroperig tempo verschnitzelende brein
zit je in de hoek, waar de hoekert hoort, het vierkante doosje
boven je, waarin elk uur een luchtalarm afgaat
voor bommenwerpers die nooit vertrekken.
Terwijl de tralies je ziel roosteren
groeien de kwade ezelsoren van overbodige kennis
als invasieve monotone planten de trog in
en leer je het vinkje kennen en het vakje
waar jij ons allemaal om te doen was.
De vlinder die naar Zanzibar wilde vliegen vloog naar Zanzibar
Het duister van Montenegro
is menselijker dan in het Reuzengebergte, omdat de bergen hier
schedelbergen zijn, ondersteboven, de tunnels oogkassen
fluitend in de nacht, de mensen gedrongen.
Caffé relax.
Drommen louche mannen gaan binnen met plastic tassen.
Het vadsige mannetje lacht als we gaan zitten
op stoelen die er duidelijk voor de sier staan.
Maar bestaat niet alles voor de sier? Hoe het best de sier te maken
met het bestaan, met wat ons beletterde, is dat niet de edele kunst?
Gaat die vlinder Zanzibar nog ooit bereiken?
Wat gaat de wind door mijn schedel fluiten?
Dood aan mij, dood aan jou.
Papiervulkanen barsten in moddervleugels uit.
Puno
Lezend over de Illyrische piratenkoningin Teuta,
die eindigde als een ‘hofdame’ in Rome,
denk ik aan het fenomeen van de piratenolifant Puno,
een verhaal dat verloren ging in het gekrijs rond apenheuvel feesboon.
Puno groeide op in een kudde.
Dat zou jij eens moeten proberen, lezer.
Gewend als je bent aan de troep kun je dat niet eens.
De kudde van Puno was een voorbeeldige kudde.
Hoe zij elkaar bij de staartjes vatten, het was gewoon muziek.
Maar Puno zat op een dag met zijn slurf in de foute plantjes.
Er ging een bliksemschicht door hem heen, die nog dagen
erna in de kuddesliert te voelen was.
Rechtop ging Puno
tegen een palmboom zitten, krankzinnig schurende
met zijn dikke grijze notenrug en zwalpend met zijn slurf nee nee
en alle olifantjes toeterden in elkaars poeperdjes
zoals alleen olifanten dat kunnen:
doorlopen arme Puno denk aan je poeperdje
En sinds die dag
komt er elke keer als een olifantje losraakt van de kudde
een zwarte, rechtop lopende brullende pleurofant
kokosnoten stelen van Tito, de Heilige Hoofdolifant.
Tito, de schuurpapiervreter die diamantjes poept
elke keer als het roodborstje op zijn staartje komt zingen.
De baai
De baai, koel en ongenaakbaar, doorschietend
naar het ondernatuurlijke, een groen-grijze wattenstoel
met klettergoudrandje, zwarte busvissen, gekorste bergen,
een rokerig masker van smaragd,
de stad, de stenen, het kappeltje van de remedie
evenmeer zoveel
evenmeer zoveel
gedrongen Serven, nekken, bomberjacks.
Alles in de supermarkt rood.
De bergen vol littekens van zwepende sirenes
rondzingende dazen, hummers en motoren
in deze doorgerookte kom
die Lord George Gordon Byron
ooit als paradijselijk bezong.
4.5