Joehoe, Juwelen!
Joehoe, juwelen in het mos!
Joehoe, juwelen waar het eerst wormde!
Ondermaans, waar wortels dauwstormen
waart het krasse door bladderdodde.
Joehoe, de robijn is terug!
De saffier, amathyst en de opalen!
Met duizenden zwartsatijnen juffertjesogen verlokken
de juffertjesberken de wispende kralen,
knipoogjes sprokkelend
sproken laarsjes door het bos, joehoe
juwelen in het mos! Joehoe, niet jokken!
En in haar diamanten rokje takt de wind
rond de kruimelstoeltjes in de wirrelkring.
Tak! Tak! In een diamanten rokje.
Heel, heel lang geleden
in een tijd die zelfs de diepste ringen niet heugen
begon het bos zijn eerste spiegeltjes te maken,
toen het de dieren wou laten zien
waar ze vandaan kwamen.
Rode, gele, paarse spiegels
spiegels die glimmen van het gummig licht,
van onderen bladerend als een boek,
en zo van je ho ham ham
ontstond het zwammenrijk.
Maar de spiegeltjes waren zo krachtig
dat ze maar bleven groeien en groeien
tot het bos glinsterde als de melkweg
met honderduizenden sterrenhoedjes
en alle dieren stonden verdwaasd,
verblind door de vele lichtjes,
vonden hun holen niet meer en vermagerden
dus de bomen hadden geen keus
ze gaderden als bomen garen en leerden
hun bladeren voortaan te vallen,
om de dieren te redden van de schittering.
En zo raakte de kennis verborgen,
alle spiegeltjes onder een dek.
En zo ontwisperden de diertjes,
de das vroor niet langer in een das van vorst,
de uil werd weer uil in zijn spiegelpaleis van veren,
het konijn kuttelde weer rond zoals
alleen konijnen rond kunnen kuttelen
en herten takten weer naar de grond,
in een dromerig wikken waar nu bladeren liggen.
Maar was dan alles pais en vree?
Nee.
Mijnheer de Pad, daar kwam hij aangeplomperd, floppend
door het mos als een slechte grol zou doen
in een droog strottenhoofd,
hij frokt
door de twijgjes
met zijn oogjes
wil een AchtHoofdig Koning
door onze dimensie snorkelen
kijk, het ene spiegeltje na het andere
wurmt zich onder het bladerdek uit
het ene nog feller dan het andere,
en de eerste dieren beginnen alweer
om hun dier-assen te tollen,
maar nee, kijk mijnheer de Pad
troont zich op zijn stoel
oogwormt het bos
terwijl paddenstoelen hem nu inwrijven
met spiegelsap.
(Spiegelsaplied)
Hap, hap, spiegelsap.
Ham, ham, velgenzwam.
Mijnheer Pad glinstert op zijn troon
met het aloude licht van de zee, hoezee.
Onder zijn hoedje tinkelen de kiewen,
als een wit bebladerde papierharp
een lied
de adem moet sporen, sporen, moet sporen,
adem moet sporen op het land.
Wrk wrk,
kwaakt de pad plots,
WRK! WRK!
Wisten jullie dat er vroeger boekluchters bestonden?
Dat was een daadwerkelijke betrekking.
Michelino da Besozzo was een boekluchter.
Niemand weet nu eigenlijk nog wat dat was.
Elke dag een boek
uit de bibliotheek buiten laten luchten,
O luchtend papier, O luchten tegen het zwammen,
waar liet de betrekkingswaan de mens in de steek?
Wrk wrk,
kwaakt de pad weer,
WRK! WRK!